In oktober 2016 was ons kantoor betrokken bij een kort geding procedure waarin teruggave en verlaging van een gestelde bankgarantie werd gevorderd. De feiten van deze procedure waren als volgt. In 2007 werd door Belgische kopers een binnenvaarschip besteld bij een Belgische scheepswerf. Toen de bouw van het casco gereed was bleek dat het casco verschillende gebreken vertoonde. De kopers weigerden daarom het casco af te nemen. Dit leidde uiteindelijk tot de procedure tussen de kopers en de scheepsbouwer in België.
Door het Hof van Cassatie in België werd uiteindelijk geoordeeld dat de scheepsbouwer aansprakelijk was jegens de kopers. De zaak werd vervolgens terug verwezen naar het Hof van Beroep, teneinde de omvang van de schade vast te stellen.
Gedurende de Belgische procedure kreeg ons kantoor van de kopers opdracht om conservatoir beslag te leggen op een schip dat in eigendom toebehoorde aan de scheepsbouwer. Dit beslag werd in 2011 gelegd. Nadat het beslag was gelegd meldde zich een advocaat namens de scheepsbouwer. Door de advocaat werd een bankgarantie op basis van het Rotterdams Garantieformulier 2008 aangeboden teneinde het beslag op te heffen. Hierbij werd door de advocaat van de scheepsbouwer aangegeven dat de garantie werd gesteld onder het voorbehoud dat deze kon worden teruggevorderd krachtens artikel 705 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Met dit voorbehoud werd door de kopers niet akkoord gegaan. Vervolgens werd de garantie toch gesteld.
In de Belgische procedure werd eind 2015 door de gerechtsdeskundige zijn eindrapport toegezonden aan het Hof van Beroep. Volgens de scheepsbouwer blijkt uit het rapport dat de kopers geen schade hebben geleden als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst. Daarom werd door de scheepsbouwer teruggave van de garantie gevorderd, dan wel verlaging van de garantie. De kopers gingen hiermee niet akkoord.
Vervolgens werd door de scheepsbouwer in kort geding voor de Rechtbank Rotterdam teruggave, dan wel verlaging gevorderd van de gestelde bankgarantie. In deze procedure hebben wij namens de kopers betwist dat de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam bevoegd is om kennis te nemen van de vordering in kort geding van de scheepsbouwer, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 35 EEXII-Vo.
Door de voorzieningenrechter werd allereerst geoordeeld dat de scheepsbouwer geen beroep kan doen op de forumkeuze voor de Rechtbank Rotterdam in het Rotterdams Garantieformulier 2008, aangezien de scheepsbouwer geen partij was bij de bankgarantie. Volgens de voorzieningenrechter is de in de bankgarantie opgenomen forumkeuze overeengekomen door de twee partijen bij de bankgarantie, te weten de bank en de kopers.
De voorzieningenrechter moest verder beoordelen of de Rechtbank Rotterdam rechtsmacht kon ontlenen aan artikel 35 EEX II-Vo. Daarvoor is vereist dat (a) de vordering van de scheepsbouwer een voorlopige of bewarende maatregel betreft en dat (b) er sprake is van een reële band tussen het voorwerp van de gevraagde maatregelen en de op de territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de aangezochte rechter. In dat kader oordeel de voorzieningenrechter allereerst dat intrekken dan wel verlagen van de bankgarantie geen bewarende maatregel is. Volgens de voorzieningenrechter heeft een dergelijke maatregel een definitief karakter. Reeds om die reden was de Rechtbank volgens de voorzieningenrechter niet bevoegd. De voorzieningenrechter was verder van oordeel dat er geen reële band was met Nederland. Dit omdat beide partijen woonplaats hebben in België en de bankgarantie was afgegeven door een Belgische bank. Door het vertrek van het schip uit Rotterdam was er volgens de voorzieningenrechter geen aanknopingspunt meer met Nederland.
Krachtens artikel 705 Rv kan naar Nederlands recht in kort geding opheffing worden gevorderd van conservatoir beslag. Volgens de advocaat van de scheepsbouwer staat deze procedure ook open voor een vordering tot intrekking of verlaging van een bankgarantie, in het geval het conservatoir beslag nadat een bankgarantie was gesteld, was opgeheven. In dat kader overwoog de voorzieningenrechter dat het feit dat een eerdere beslagprocedure had plaatsgevonden, niet weg neemt dat in deze nieuwe procedure opnieuw de bevoegdheid van de Nederlandse rechter moest worden vastgesteld, zodat de gevraagde maatregel getoetst moest worden aan artikel 35 EEX II-Vo. De stelling van de advocaat van de scheepsbouwer werd dan ook terzijde geschoven door de voorzieningenrechter.
Mocht u in de toekomst met een vergelijkbaar geval worden geconfronteerd en toch graag de mogelijkheid willen openhouden om voor de Rechtbank Rotterdam teruggave dan wel verlaging van de garantie te vorderen, dan adviseren wij u uitdrukkelijk met de wederpartij overeen te komen dat de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam bevoegd zal zijn kennis te nemen van een dergelijke vordering.
Door het Hof van Cassatie in België werd uiteindelijk geoordeeld dat de scheepsbouwer aansprakelijk was jegens de kopers. De zaak werd vervolgens terug verwezen naar het Hof van Beroep, teneinde de omvang van de schade vast te stellen.
Julian van de Velde