Inleiding
Dat de relatie tussen een stuwadoor en een schip niet altijd een goed huwelijk is, blijkt wel uit de jurisprudentie. De Nederlandse rechters hebben zich vaak moeten buigen over een zaak waarbij er schade was ontstaan aan een schip tijdens laad- of lossingswerkzaamheden. De scheepseigenaar (of zijn verzekeraar(s)) zal vervolgens de stuwadoor aan willen spreken om de schade aan het schip vergoed te krijgen. Recent is een dergelijke zaak gepubliceerd van de Rechtbank Rotterdam (Rechtbank Rotterdam 27 november 2013, S&S 2013, 86). In deze zaak moest de rechtbank oordelen over de vraag of de stuwadoor aansprakelijk was voor de schade aan een binnenvaartschip.
Feiten
Op 29 augustus 2010 lag het schip gemeerd in de Europahaven bij de terminal van de stuwadoor te Rotterdam. Op die datum woei een harde wind van ongeveer 6 á 7 Bft. De stuwadoor zou een aantal 20-voetscontainers lossen uit het schip. Bij het lossen maakte de stuwadoor gebruik van een mobiele walkraan. De kraanmachinist die deze walkraan bediende, was in dienst van de stuwadoor. Eén van de te lossen containers bevond zich aan de stuurboordzijde op de achterste rij in de hoek van het ruim van het schip. Tijdens het lossen van deze container raakte het schip beschadigd. De spreader van de mobiele walkraan maakte een zijwaartse beweging, waarna hij vervolgens in aanraking kwam met het stuurhuis van het schip.
De eigenaar en verzekeraar van het schip spreken de stuwadoor aan tot vergoeding van onder meer de schade aan het stuurhuis. Zij stellen dat de stuwadoor gehouden is tot vergoeding van de schade, omdat de stuwadoor verantwoordelijk is voor de door de fout van de kraanmachinist veroorzaakte schade. Door schade toe te brengen aan het schip zou de stuwadoor inbreuk hebben gemaakt op het eigendomsrecht van de eigenaar en daardoor een onrechtmatige daad hebben gepleegd jegens de eigenaar.
Beoordeling
Bij beoordeling van de vraag óf de stuwadoor aansprakelijk is voor de schade aan het schip, maakt de rechtbank gebruik van een overweging die reeds terug te vinden is in een arrest van de Hoge Raad uit 1953 (Hoge Raad 6 maart 1953, NJ 1953, 791 (NICOLAOS PATERAS)) en nadien meerdere keren herhaald is (zie o.m. Rechtbank Rotterdam 19 augustus 2009, ECLI:NL:RBROT:2009:BJ5767):
“Dat de spreader van de kraan van [de stuwadoor] tegen het stuurhuis van [het schip] is gestoten en dat daardoor schade is ontstaan aan het schip, levert op zichzelf geen inbreuk op het eigendomsrecht van [de eigenaar] op, en dus geen onrechtmatig handelen. Op deze grond kan dan ook geen aansprakelijkheid van [de stuwadoor] worden aangenomen. Aldus resteert de vraag of – kort gezegd – de kraanmachinist bij de lossing van de betreffende container uit het schip, met de redelijkerwijs van hem te verwachten zorgvuldigheid te werk is gegaan.”
De enkele omstandigheid dat de spreader van de mobiele walkraan tegen het stuurhuis van het schip is aangekomen en dat daardoor schade is ontstaan, levert dus geen onrechtmatige daad op. Vereist is dat de scheepseigenaar aantoont dat de kraanmachinist bij de machinale lossing niet met de redelijkerwijs van hem te verlangen zorgvuldigheid te werk is gegaan.
De scheepseigenaar en zijn verzekeraar stelden in deze zaak onder meer dat de kraanmachinist een fout heeft gemaakt door bij harde wind met de walkraan in de richting van het stuurhuis te rijden, terwijl de spreader onnodig op de hoogte van het stuurhuis hing. Omdat de stuwadoor dit gemotiveerd betwistte, kregen de scheepseigenaar en zijn verzekeraar een bewijsopdracht hun stellingen te bewijzen. De scheepseigenaar en zijn verzekeraar hoorden daartoe twee getuigen; de stuurman en een matroos van de DESCANSO. Deze beide getuigen hebben verklaard dat de laatste container zich bevond op de bodem van het ruim en dat zij de kraan hadden zien rijden met de spreader op stuurhuishoogte. APM heeft vervolgens twee van haar werknemers (waaronder de kraanmachinist) in contra-enquête gehoord. Samengevat komen deze verklaringen erop neer dat de spreader op de bewuste hoogte hing in verband met de hoogte van de container (drie hoog) en dat niet meer met de walkraan gereden is nadat deze was gepositioneerd voor het lossen van de container.
De rechtbank overweegt vervolgens als volgt:
“Gelet op het hiervoor onder r.o. 2.7. en 2.8 overwogene acht de rechtbank [de scheepseigenaar]. in beginsel geslaagd in het haar opgedragen bewijs, maar dit bewijs wordt weer ontzenuwd door de door de getuigen in contra-enquête gegeven andere lezingen van de feiten, die eveneens kan passen bij (een aantal van) de overgelegde stukken. […]
Bij deze stand van zaken doet zich de situatie van ‘non liquet’ voor, waarmee wordt bedoeld een situatie waarin (het geleverde bewijs zodanig is ontzenuwd dat) niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wat zich feitelijk heeft voorgedaan. Die onzekerheid komt voor risico van de partij aan wie het bewijs is opgedragen, in dit geval [de scheepseigenaar]. Uit de verdeling van de bewijslast volgt immers ook de toedeling van het bewijsrisico. Nu de juistheid van de feitenconstellatie waarop [de scheepseigenaar]. haar vordering grondt (de toedracht van het schadevoorval) niet is komen vast te staan, en [de scheepseigenaar] hiervan het bewijsrisico draagt, dient de vordering te worden afgewezen.”
Op basis van de beschikbare feiten, omstandigheden, stukken en verklaringen, kon niet worden vastgesteld wat nu daadwerkelijk de toedracht was van het schadevoorval met het schip. Derhalve kon niet worden vastgesteld of de kraanmachinist onzorgvuldig had gehandeld. De vordering van de scheepseigenaar en zijn verzekeraar is dan ook niet toegewezen.
Wat leert deze uitspraak ons?
Uit deze recent gepubliceerde uitspraak van de Rechtbank Rotterdam blijkt dat de vordering van de scheepseigenaar op de stuwadoor staat of valt met de aanwezige bewijsmiddelen. Wanneer onvoldoende duidelijk is of de stuwadoor onzorgvuldig heeft gehandeld, zal de vordering van de scheepseigenaar op de stuwadoor worden afgewezen. Daarom is het erg belangrijk om in geval van schade aan een schip tijdens het laden of lossen, onmiddellijk relevante stukken te verzamelen. Te denken valt onder meer aan het maken van foto’s van de schade aan het schip, foto’s van de situatie op de wal, het noteren van de namen van (mogelijke) getuigen en het (laten) opnemen van hun verklaringen. Op basis van die informatie kan dan beoordeeld worden óf een vordering op de stuwadoor succesvol zal zijn. Hetzelfde geldt uiteraard voor de stuwadoor die zich tegen een vordering van de scheepseigenaar zal hebben moeten verdedigen. De partij die zijn verhaal het beste kan onderbouwen met bewijzen, zal in een eventuele procedure al met een voorsprong beginnen en op de goede weg zijn naar een voor haar positief oordeel.