containers

Inleiding
Die vraag laat zich stellen naar aanleiding van het recente arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:83) tussen (een rechtsvoorganger van) TVM als WAM-verzekeraar en haar verzekeringsnemer, tevens bestuurder van een auto waarmee een botsing werd veroorzaakt. Er ontstond schade aan een andere auto, waarvan de bestuurder letselschade opliep.

Het slachtoffer heeft in zo een geval krachtens de WAM (art. 6) een eigen recht om de WAM verzekeraar aan te spreken, mits de verzekerde onder de WAM polis aansprakelijk is jegens het slachtoffer. Dat daarover geen discussie mogelijk was blijkt hieronder. Het slachtoffer (“benadeelde” in de zin van de WAM) treft een regeling met TVM. TVM als WAM-verzekeraar meent dat zij op basis van art. 15 WAM verhaal kan nemen op haar verzekerde, de bestuurder van de schadeveroorzakende auto. Pas bij de Hoge Raad vindt zij voorlopig een welwillend oor.

De feiten
Op 30 oktober 2008 komt de door TVM krachtens de WAM verzekerde auto, bestuurt door de verzekeringsnemer, in botsing met een voorligger doordat er onvoldoende afstand werd gehouden en de auto niet tijdig tot stilstand kon worden gebracht door de bestuurder. Er ontstond zaakschade aan de voorligger en letselschade bij diens bestuurder.

In het aanrijdingsformulier erkent de bij TVM verzekerde bestuurder dat hij met alcohol op heeft gereden. De bestuurder vermeldde onder meer:

-  “Ik heb er bovenop gezeten met alcohol op”
-  “Reed met alcohol op. Zal wel een politierapport volgen”

Ook de in het door de politie opgemaakte proces verbaal wordt melding gemaakt van alle mogelijke uiterlijke kenmerken van alcoholgebruik. De blaastest bevestigde met een promillage van bijna 2‰ de benevelde toestand van de bestuurder.

Naar de stellingen van TVM in hoger beroep zou de bestuurder voorts aan de politie hebben verklaard dat het gedurende een jaar of drie zijn gewoonte was op donderdag- en vrijdagavond met de auto naar de kroeg te gaan, daar tussen de 15 en 20 biertjes te drinken en vervolgens met de auto naar zijn woonplaats te rijden.

De polis van TVM bevatte geen uitsluiting van dekking in geval van rijden onder invloed (“alcoholclausule”), doch wel een uitsluiting in geval van opzet, luidende:

“Van de verzekering is uitgesloten (…) de schade of het ongeval welke met opzet, voorwaardelijke opzet of met goedvinden van een verzekerde is veroorzaakt”.

Met een beroep op de “opzetuitsluiting”, met name de voorwaardelijke opzet in combinatie met art. 15 WAM, vordert TVM het door haar aan de benadeelde betaalde bedrag van haar verzekerde terug.

Rechtbank
De Rechtbank wijst de vordering van TVM grotendeels toe. De Rechtbank komt tot de slotsom dat de bestuurder door te gaan tijden “na (aanzienlijk) alcoholgebruik” willens en wetens de aanmerkelijke kans op het ontstaan van een verkeersongeval heeft aanvaard.


Hof
Zo niet het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het Hof constateert dat er geen zogenoemde alcoholclausule in de polisvoorwaarden is opgenomen. Alsdan – dat wil zeggen indien er geen alcoholclausule is – dient bij de beantwoording van de vraag of schade als gevolg van het rijden onder invloed van alcohol, valt onder de uitsluiting van dekking als gevolg van voorwaardelijke opzet, gekeken moet worden naar een uitspraak van de Hoge Raad van 13 januari 2006 (NJ 2006, 282), waarin werd geoordeeld dat niet gezegd kan worden dat het algemene publiek, dat een WAM verzekering afsluit, geacht kan worden te weten, of uit voor ieder toegankelijke bronnen te weten kan komen, dat veelal in WAM verzekeringen dekking is uitgesloten voor schade die is toegebracht door de verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan meer alcohol in zijn bloed had dan het wettelijk toegestane promillage. Kortom, aldus het Hof, de bestuurder heeft redelijkerwijs niet hoeven te begrijpen dat de door hem veroorzaakte schade van dekking onder de verzekering was uitgesloten. TVM’s beroep op de (opzet)uitsluitingsclausule faalt.

Hoge Raad
De Hoge Raad casseert, op aanbeveling van de advocaat generaal Wuisman het arrest van het Gerechtshof. Met name de verwijzing door het Hof naar de uitspraak van de Hoge Raad van januari 2006 als beoordelingsmaatstaf is onjuist.

Intermezzo 1
Het arrest van 13 januari 2006 had betrekking op de samenloop van twee WAM-verzekeringen, waarbij de WAM-verzekeraar die de schade aan de benadeelde had vergoed, verhaal zoekt op de andere (WAM)verzekeraar. Deze laatste beroept zich op een (dekkings)uitsluitingsclausule waarin werd bepaald dat uitgesloten was “schade veroorzaakt terwijl de feitelijk bestuurder niet wettelijk bevoegd is het motorrijtuig te besturen”. Ogenschijnlijk betrof het hier een uitsluiting voor het rijden zonder geldig rijbewijs. De vraag rees even wel in het kader van het rijden onder invloed, waarvan artikel 8 lid 2 WvW 1994 bepaalt dat het een ieder verboden is een auto te besturen na gebruik van alcoholhoudende drank indien dat bij onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0.5‰. Gelet op het feit dat de bestuurder beduidend meer alcohol in zijn bloed had dan 0.5‰ was er sprake van het niet wettelijk bevoegd besturen van de auto, aldus het Gerechtshof Den Haag in zijn arrest van 13 april 2004. De Hoge Raad vernietigt bij arrest van 13 januari 2006 (NJ 2006, 282) de uitspraak van het Hof.

Hoge Raad vervolg 1
De Hoge Raad stelt dat de “wettelijke bevoegdheid” zoals aan de orde in zijn arrest van 13 januari 2006 niet aan de orde is in het onderhavige geding. Wel aan de orde is of de verzekeringnemer/bestuurder bij het sluiten van de overeenkomst heeft moeten begrijpen of met de in de TVM-polis opgenomen opzetuitsluiting, dekking werd uitgesloten van gedragingen zoals de onderhavige, te weten het besturen van de verzekerde auto na gebruik van een zeer aanzienlijke hoeveelheid alcohol, in samenhang met de gewoonte, waarover de bestuurder bij de politie heeft verklaard.

Voor wat de uitleg maatstaf van de opzetuitsluiting volstaat de Hoge Raad met verwijzing naar zijn arrest van 20 februari 2004 (NJ 2005, 493) aangevuld met de opmerking dat voor zover de verzekeringsovereenkomst is aangegaan als consument er bij twijfel omtrent de betekenis van de dekkingsuitsluiting, de meest gunstige uitleg voor de verzekerde prevaleert (uitleg “contra proferentum”).  

Intermezzo 2
In zijn uitspraak van 20 februari 2004 geeft de Hoge Raad aan hoe de uitleg van contractuele bepalingen volgens het Haviltex-criterium en volgens de cao-norm - die niet elkaars tegengestelden zijn maar vloeiend in elkaar overgaan - dient plaats te vinden. Gemeenschappelijk bij de uitleg is, dat telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Uitleg dient derhalve niet plaats te vinden op grond van alleen de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het contract/beding is gesteld, al is in praktisch opzicht de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van het geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang, aldus de Hoge Raad.

Hoge Raad slot
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof, omdat het Hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd en het Hof onvoldoende is ingegaan op de concrete door TVM ingeroepen omstandigheden over het gebruik en de gewoonten van de bestuurder.

Conclusie
Had TVM een “alcoholclausule” opgenomen in haar polis dan waren er geen drie instanties nodig geweest om haar verhaalsvordering te beoordelen. Of TVM daadwerkelijk mag verhalen staat daarenboven nog niet vast. Het Hof waarnaar de zaak verwezen wordt zal dat, met de verwijzing van de Hoge Raad naar de positie van een consument, moeten beslissen.
Waarom makkelijk als het moeilijk kan?